Vereenvoudiging van de Vpb: is het toch denkbaar?
Inleiding
De wet Vpb 1969 is sinds de invoering op 1 januari 1970 oneindig veel ingewikkelder geworden. Dit is het effect van een steeds voortdurende worsteling tussen constructiepraktijk en reparatiereflex, gevoegd bij de doorwerking van internationale regelgeving gedurende de laatste decennia.
Eerdere pogingen tot vereenvoudiging hebben geen of weinig effect gehad.
De vraag is of we toch niet daarin een rigoureuze stap kunnen maken. Grote vereenvoudigingsstappen zijn te overwegen maar brengen ontegenzeggelijk ook schade aan het zo evenwichtige (maar razend ingewikkelde) bouwwerk dat de Wet Vpb nu is.[1]
Hierna zal kort een idee uiteen worden gezet over een mogelijke vereenvoudiging op onderdelen van de Vpb en zullen enkele randvoorwaarden worden benoemd, om dan uiteindelijk vooral tot de conclusie komen dat de effecten hiervan doorgerekend zouden moeten worden. “Schade” laat zich uitdrukken in minder directe belastingopbrengst maar ook in moeilijker benoembare verschuivingseffecten. De beoogde opbrengst is uiteraard complexiteitsreductie en minder uitvoeringskosten voor automatisering, toezicht, advisering en niet te vergeten de lijdende voorwerpen waar het allemaal om draait; de belastingplichtigen zelf.
Heel banaal: wat kost het en wat brengt het op? Waarbij bedacht moet worden dat beide in niet vergelijkbare eenheden worden uitgedrukt en sowieso in wetgevingsland belastingopbrengst en uitvoeringskosten doorgaans niet in hetzelfde huishoudboekje worden genoteerd.
Genoeg ter inleiding; waar gaat het om?